Betere zorg door echelonnering mdo
Hans Westgeest werkt sinds 2015 bij het Amphia Ziekenhuis als internist-oncoloog met expertise in melanoom, nier-, blaas- en prostaatkanker en immunotherapie. Hij zag in zeven jaar tijd het aantal mdo’s drastisch stijgen: “Nog niet zo lang geleden was er in ons ziekenhuis één mdo per week voor alle urologische tumoren. Anno nu hebben nier, blaas en prostaat hun eigen lokale en regionale mdo. Bovendien groeit het aantal patiënten dat we multidisciplinair bespreken.” De druk op specialisten neemt daardoor alleen maar toe, zeker als ze meerdere tumorsoorten behandelen. Westgeest woont wekelijks zo’n zes mdo’s bij die allemaal buiten politijden gehouden worden. “Je snapt wel hoe noodzakelijk het is om goed na te denken over welke patiënt je met welke experts in welk mdo bespreekt. Wanneer is het echt nodig dat er een academisch specialist aanschuift? Wanneer moet je een patiënt regionaal met je samenwerkende ziekenhuizen bespreken, wanneer kan het alleen lokaal? Om elke patiënt de beste en doelmatige oncologische zorg te geven moet het netwerk goed en gestructureerd samenwerken.”
Juiste mdo op juiste moment
Elke patiënt met blaaskanker in de regio zo snel mogelijk voorzien van de best mogelijke zorg: dat is wat het EMBRAZE Kankernetwerk in Zuidwest-Nederland beoogt met het Citrienproject ‘Echelonnering mdo blaaskanker’. Dat betekent dat patiënten op het juiste moment in het juiste mdo worden besproken door de juiste experts. De samenwerkende EMBRAZE-ziekenhuizen ontwikkelden een echelonneringsmodel voor blaaskanker, gebaseerd op specifieke tumorkenmerken.
“Blaaskanker is goed onder te verdelen in een aantal fasen die toenemend complex zijn en leent zich daarom goed voor een echelonneringsmodel”, zegt Westgeest. “Het eerste echelon bestaat uit oppervlakkige blaastumoren die in een lokaal mdo besproken kunnen worden. Naarmate de tumor agressiever wordt, zich uitbreidt of hoog risico wordt, is behandeling ingewikkelder en raken er meer specialisten bij betrokken. Dit zijn de echelons 2 en 3. Echelon 4 bestaat voor een deel uit complexe patiënten die definitief worden doorverwezen naar een tertiair centrum.”
Model in de praktijk
Een model ontwikkelen is één, het in de praktijk brengen bleek nog best een puzzel. Westgeest: “Urologen opereren bijvoorbeeld op bepaalde dagen, die agenda’s kun je niet zomaar omgooien. En natuurlijk moet je ook rekening houden met wat handig is voor de patiënt. We hebben onze blaaskankerzorg daarom aangepast, onder meer door een multidisciplinaire poli in te richten waar nieuwe patiënten op één dagdeel worden gezien door de oncologisch uroloog, de internist-oncoloog en de radiotherapeut. Het mdo volgt direct daarna.” Dat leidt allemaal tot betere patiëntenzorg, aldus Westgeest: “We werken meer uniform, we volgen dezelfde zorgpaden. Bovendien, als je heel vaak dingen met elkaar bespreekt, dan kalibreer je als groep specialisten ook. Je snelheid en kwaliteit gaan omhoog, het hele team wordt beter. De onderlinge lijntjes zijn korter; als je elkaar elke week spreekt, dan neem je makkelijker tussendoor contact op. Je spreekt elkaars taal. Dat zou de patiënt allemaal moeten merken, al is dat wel lastig te meten.”
De volgende stap is om de patiëntdoelen en -voorkeuren structureel mee te nemen in het mdo: “We zijn heel hard bezig om dat te organiseren. Want voor een echt passend behandelplan heb je ook informatie over de context van de patiënt nodig.”
Succesfactoren en obstakels
Jet van Lierop, algemeen coördinator van het EMBRAZE Kankernetwerk, pakte het echelonneringsproject op na het vertrek van de zoveelste projectleider en bracht het naar een goed einde, samen met Hans Westgeest en uroloog Joost Boormans van het Erasmus MC. “We hebben veel moeite gehad om dit voor elkaar te krijgen”, vertelt ze. “Niet alleen vanwege de wisselingen in projectbegeleiding, maar ook omdat de betrokken professionals ontzettend drukbezet zijn. Elke keer was het weer zoeken naar een moment waarop we iedereen bij elkaar konden krijgen. Het grote voordeel is dat er al een goede samenwerking is tussen de verschillende centra in het netwerk. Specialisten kennen en vertrouwen elkaar. Dat was absoluut een succesfactor voor dit project.”
Een van de grootste obstakels was - en is nog steeds - de moeizame digitale gegevensuitwisseling. “Dat die niet van de grond komt, wordt als meest lastig ervaren”, aldus Van Lierop. “Secretaresses knippen en plakken patiëntgegevens letterlijk uit het epd naar een aanmeldlijst voor het mdo die vervolgens verzonden moet worden. Na het mdo versturen ze het verslag naar het verwijzend ziekenhuis en naar de huisarts van de patiënt. Al met al gaat daar heel veel tijd en energie in zitten.”
Helpen de inzichten en ervaringen van dit project andere netwerktumorgroepen bij de echelonnering van hun mdo? “Bij prostaatkanker zijn ze al een eind op weg”, zegt Van Lierop, “daar is het echelonneringsmodel nagenoeg gelijk aan dat van blaaskanker.” Andere tumorgroepen werken met lijsten met criteria voor patiënten die voor het regionaal mdo in aanmerking komen. “Hoe groter een regionaal mdo, hoe belangrijker het is dat je helderheid hebt over deze criteria”, aldus Van Lierop. “Als een patiënt daar niet aan voldoet, dan betekent het automatisch dat hij besproken wordt in het lokale mdo, dus in het eigen ziekenhuis. Dat is ook een vorm van echelonnering.”